13. Als het hoedje dan niet past

Kinderliedjes zitten soms vreemd in elkaar. Hebt U wel eens stil gestaan bij het liedje over de papieren hoed? “Als het hoedje dan niet past, zetten we het in een glazen kast”, zingen we. Ik heb nooit goed begrepen waar dat op slaat. Nu wel. Het arme hoedje wordt in een museum gezet! Net als alles wat niet past en oud, stoffig en onbruikbaar is geworden. Of niet?

De opgraving is voorbij en de archeologen zijn weer thuis. Alle oude spullen zijn gewassen, genummerd, getekend, beschreven en de computer heeft overuren gedraaid. Op naar de volgende klus! Maar wat hebt U van al dat werk gemerkt? Weet u nu meer over die oude boerderij achter uw huis waar U archeologen bezig zag? Die Golfbandbeker die zo belangrijk leek te zijn, wat is dat voor een ding? Veel heeft erover in de krant gestaan. Maar de krant heeft alweer andere dingen om over te schrijven. De archeoloog opbellen durft U niet, een bibliotheekkaart hebt U niet. U komt dus niets te weten. En dat graaft maar door met uw belastinggeld….. Dat is nou precies wat veel archeologen ook vinden. Dat we al die potjes en botjes niet voor onszelf mogen houden maar dat iedereen ze moet kunnen zien. Daarom zijn er musea. Hele grote, vol met archeologie, zoals in Leiden. En kleinere, met een beetje archeologie, zoals in Zutphen.

Maar een museum met alleen potjes en botjes is een knekelhuis. Goed voor een druilerige zondagmiddag als er geen voetbal is. Met de hele familie naar stofnesten kijken. Wat er achter die botjes en potjes zat, hoe ze gebruikt zijn en door wie en waarom, dàt is al beter. Zelf dingen ontdekken en doen, in een fleurige ruimte, nog beter. Dan pas wordt archeologie wat het ook ìs: spannend, iets om over na te denken.

De meeste musea die aan archeologie doen zijn daar ook al lang mee bezig. Ook het stedelijk museum in Zutphen. Die hadden tot de verbouwing van 2008 een geheimzinnige kelder voor hun archeologie, maar die kelder was tot 1996 heel erg stoffig. In dat jaar ging het museum druk in de weer om er af te stoffen en nieuwe glazen kasten te maken. Er kwamen nieuwe papieren hoedjes in en bijlen, bier en lijken. Op een goede dag was alles eindelijk af. Toen kon U met de hele familie komen kijken, ook als er wel voetbal was en buiten een stralende zon scheen. U kon toen ook zien wat ik bedoel met die bijlen, lijken en bier. Terwijl U keek lagen de museumwerkers uitgeput op bed. Want het is een enorme klus, zo’n nieuwe tentoonstelling. Wat wil U zien, en hoe wil U het zien? Wat wil Pietje van tien weten, en wat Jantje van tachtig? Want die moeten het allebei mooi vinden, straks.

Lijken zijn een zegen voor musea. Iedereen komt er op af. Je kunt je kasten vol hebben met gouden lepels en je muren vol met Rembrandts, maar tegen een lijk kan zelfs Vermeer niet op. Wat is dat toch? En waarom liggen er zo veel in musea? Trek zwarte kleren aan, want het volgende stuk wordt ernstig: over de dood.