1. Aangenaam!

Recepties zijn net toneelstukjes. Bij de kennismaking tussen twee gasten hoort een vaste tekst. Na “hoe was je naam?” komt de tweede vraag: “en wat doe je zoal?”. Voor slagers en bakkers geeft dit weinig problemen. Zij kunnen het gesprek meteen voortzetten, of een kijkje nemen bij de hapjestafel. Maar voor mijzelf en mijn vakgenoten verloopt het gesprek vanaf hier anders. Als wij ons beroep noemen, is het vaste antwoord “wat??”. We herhalen het, en het antwoord blijft gelijk. Want wij zijn archeologen. Zelfs als onze gesprekspartner dat in één keer goed verstaat, zijn we er nog niet. De volgende tien minuten moeten we uitleggen dat we niet in dinosaurussen doen, en ook niet in stenen. Ook vinden we niet elke dag goud en piramiden en nee, Indiana Jones is niet ons grote voorbeeld. Tegen de tijd dat we hebben uitgelegd wat we wel doen zijn de beste hapjes en drankjes allang op. Vooral dat laatste steekt een archeoloog. Wij staan niet graag droog.

Archeologie is een vreemd vak. Aan de ene kant krijgen de resultaten ervan, vooral de sappige en spannende (Goud! Mummies!) veel aandacht. De Hollywood-heren zouden niet hebben besloten dat mr. Jones maar archeoloog moest worden, als ze niet de kassa hadden horen rinkelen. Aan de andere kant weten maar weinig buitenstaanders wat het vak inhoudt, en waar het goed voor is. Dat is jammer. Niet alleen voor de arme archeoloog, die op ieder feest haar drankje misloopt. Ook voor u, beste lezer. U bent namelijk belangrijk voor ons, ook al wist u dat misschien niet. U bent zowel onze sponsor als ons klankbord. Ons klankbord omdat archeologie, geloof het of niet, veel te maken heeft met de manier waarop u leeft. Onze sponsor omdat het grootste deel van de Nederlandse archeologie nog door de gemeenschap wordt betaald – met uw belastinggeld dus. Dat schept verplichtingen.

In de volgende stukken zal ik proberen een paar kanten van dit merkwaardige vak duidelijker te maken. Om maar eens wat te noemen: wat hebben bomen en oude huizen met elkaar te maken? Graven archeologen met theelepeltjes? Die ijsman uit Tirol, is-ie wel echt? Is er archeologie op de noordpool? Wat hebben archeologen toch met beerputten? En als allerbelangrijkste: waar doen we het allemaal voor, en wie kan het wat schelen?

Als u altijd al hebt willen weten wat er achter die bemodderde lui met troffeltjes steekt die u her en der ziet wroeten, dan is dit uw kans.

2. Archeowat?!

De verwarring rond het vak archeologie begint al met de naam. Het klinkt als een enge ziekte. Het woord is, zoals veel woorden in de wetenschap, een samenraapsel van een paar Griekse woorden. In gewoon Nederlands betekent archeologie: studie van oude dingen. Er zijn meer wetenschappen die zich met oude dingen bezighouden. “Paleontologen” bijvoorbeeld, “bestudeerders van oude leefvormen”. Dat zijn de mensen die, onder andere, dinosaurussen onderzoeken. Archeologen doen dat nooit. “Geologen” is ook zo’n Grieks woord, “aard-bestudeerders”. Een aantal van hen houdt zich bezig met steensoorten, en hoe ze zijn ontstaan. Ook daar doen archeologen niet aan mee.

Archeologen bestuderen alleen het verleden van mensen, met alles wat daarbij hoort. Dat doen geschiedkundigen ook maar die gebruiken daarbij vooral geschreven informatie. Archeologen gebruiken in hoofdzaak onge- schreven informatie. Dat zijn alle dingen die door mensenhanden zijn gemaakt of bewerkt. Maar ook alle sporen in de grond en in het landschap die door mensen zijn veroorzaakt, en natuurlijk de resten van mensen zelf. Archeologie kan veel verder teruggaan in de tijd dan geschiedenis. De eerste teksten zijn niet ouder dan een paar duizend jaar. Maar de eerste voorwerpen die door mensen zijn gemaakt, zijn een slordige 2 miljoen jaar oud. Dat is nog altijd veel jonger dan zelfs de jongste dinosaurus. Fred Flintstone en zijn werk-dino hebben nooit bestaan.

Ook als er wel geschreven teksten uit een tijdperk bestaan is archeologie belangrijk. Veel dingen zijn nooit opgeschreven. Wie wil weten wat een gewone Zutphenaar of Lochemer at in de middeleeuwen moet met een archeoloog gaan praten. In boeken staat het niet.

Overal in de wereld waar ooit mensen hebben gewoond kun je aan archeologie doen. Ook in de Sahara, die vroeger beter bewoonbaar was dan nu. En ook rondom de noordpool, waar al een paar duizend jaar mensen wonen. En in Amerika, Australië, Gelderland… Niet dat nu overal indrukwekkende ruïnes en schatten te vinden zijn (hoewel er meer is dan u misschien denkt!). Maar daar gaat het archeologen ook niet om. Die vinden de geschiedenis van alle mensen boeiend, ook die van Jan-met- de-pet en Piet-met-de-verentooi.

Twee miljoen jaar en de hele wereld als werkterrein zijn wel wat veel. Dat krijg je er bij de studenten nooit allemaal ingestampt. Daarom zijn er veel verschillende soorten archeologen, die ieder een klein deel voor hun rekening nemen. Daarover meer in het volgende stuk.

3. Soorten en maten

Alle dictators weten het: verdeel en heers. Archeologen vergaten dat soms. Ze hebben zich verdeeld in een groot aantal groepen, elk met een eigen gebiedje. Aan goede samenwerking schort het wel eens. Daar profiteert hun geldschieter, de overheid, van. Veel losse groepjes afzonderlijk zijn niet gevaarlijk. Tegenwoordig hebben archeologen dat ook door en organiseren ze zich beter. Archeologen aller landen, verenigt u!

De verschillen tussen archeologen kunnen te maken hebben met het gebied waar ze werken. Je hebt Mediterrane archeologen (de landen rondom de Middellandse zee), Egyptologen (Egypte), archeologen van Noord-Amerika en van Australië, en zo nog een paar. Anderen houden zich bezig met een onderdeeltje van het verleden. Er zijn specialisten in de Steentijd, de Bronstijd, de Middeleeuwen. Ook verschillen archeologen in het soort gegevens dat ze zoeken. Sommigen leggen zich toe op oude landbouwgewassen, op vuurstenen werktuigen, of op Koolstof-14 dateringen (daarover een volgende keer). Iedereen weet een beetje, en samen weten ze veel.

Maar archeologie is net politiek: iedereen denkt anders over hoe mensen en samenlevingen in elkaar steken, toen en nu. Er zijn linkse archeologen en rechtse, en alles daartussenin. Net als in Den Haag rollen ze soms vechtend over straat. Hoe dat komt? Loop maar eens over een oude begraafplaats in uw buurt op een stille zomeravond. Wat hoort u? ………………………………………………………………..!

Archeologen bestuderen mensen van vroeger. En mensen van vroeger zijn dood. Ze zeggen niets meer. Alles wat we willen weten moeten we zelf uitzoeken. We kunnen niet bij de antwoorden achterin het boekje spieken. Er is geen boekje. Er zijn alleen maar resten van vroeger, een beerput bij Huize van de Kasteele in Zutphen, een grafveld bij Leesten. Hoe we naar die resten kijken en wat we ervan kunnen leren, dáár gaat die ruzie over. Dat geruzie is goed. Het houdt iedereen wakker, en laat alle kanten van de zaak aan bod komen.

Dat was een diepzinnig stukje, bedenk ik me nu. Niet alle archeologen graven. Er zijn er die zich toeleggen op het hoe en waarom van archeologie. Dat is goed. In de grond spitten als een kip zonder kop heeft geen zin. Je moet weten wat je met de scherfjes en botjes doet. Graaf- archeologen en pieker-archeologen hebben elkaar nodig. Maar evenwicht moet er zijn. Daarom gaat het volgende stukje over aardse zaken: de inhoud van uw vuilnisvat.

4. Vullis

Heeft u ooit een ouderwetse beerput geroken? Een volle? Ik wel. Ooit groef ik in bouwput bij Huize van de Kasteele en het ’s Gravenhof in Zutphen. Daar werd door de stadsarcheoloog en zijn medewerkers een beerput leeggepeuterd. Drie eeuwen oud, maar de stank was bepaald niet van gisteren. Archeologen zijn niet voor een kleintje vervaard, maar dit was zelfs hen bijna te erg. Waarom doen ze het dan?

Beerputten stinken niet alleen, ze leveren ook gegevens op. Beerputten, waterputten en grachten zijn door de eeuwen heen gebruikt als handige plekken om afval kwijt te raken. En hoeveel oude fietsen eindigen er ook nu nog niet in een gracht? Echt oud afval, daar zijn archeologen gek op. Graven, tempels en kastelen zijn interessant. Maar ze zeggen iets over het openbare leven, of over ongewone gebeurtenissen. Over het dage- lijks leven zeggen ze weinig. Dat doet afval. Afval laat iets zien van de dingen die werden weggestopt en nergens opgeschreven. Afval zegt ook iets over mensen die werden weggestopt, omdat ze niet meetelden voor de schrijvers van boeken. Vooral met afval uit beerputten en waterputten kun je dicht bij vroeger komen. Een beerput hoorde meestal bij één huishouden. Al het huisvuil, zoals etensresten, kapotte borden, stukgetrapte schoenen, kwam er in terecht. Zo kunnen we bijvoorbeeld de dagelijkse kost van een rijke familie uit Lochem vergelijken met die van een arme familie uit Brummen. Of we kunnen zien dat de familie Z uit Zutphen van Chinees porselein hield.

Toch moeten we oppassen. Wat je weggooit en waar je dat doet verschilt van cultuur tot cultuur. Een middeleeuwse Zutphenaar leek in dat opzicht op ons. Maar een Borculoër uit de Steentijd had misschien heel andere ideeën. Daarom is de ene vuilnisbelt de andere niet. Ook blijft niet alles even goed bewaard. Waar iets van gemaakt is en waar het terecht komt bepaalt wanneer het vergaat. Droge zandgrond, zoals die ten oosten van de IJssel, is daarvoor slecht. Een afgekloven kippetje is na een paar eeuwen weg. Alleen aardewerk houdt het lang vol. Ook daarom zijn beerputten en grachten stinkende goudmijntjes. Een natte, zuurstofarme omgeving bewaart alles uitstekend. Zo weten we dat de Zutphense familie van Heeckeren in de 17e eeuw hield van gebraden eend. Uit hun beerput kwamen massa’s eendensnavels!

In Amerika, aan de universiteit van Arizona, had een professor in de archeologie een paar jaar lang een vuilnisproject. Zijn studenten onderzochten de plaatselijke vuilnisbelt. Graven tussen de luiers en de bananenschillen. Daarna gingen ze de wijken in, en ondervroegen mensen over hun afval. Wat ze zo leerden konden ze toepassen op afval van vroeger. Soms moet je veel voor je studie over hebben! Daarover gaat het volgende stuk: hoe wordt een mens archeoloog?

5. Hoe wordt een mens archeoloog?

De trein van Apeldoorn naar Zutphen is een scholierentrein. ’s Morgens en ’s middags zit hij vol met jongelui en uitpuilende schooltassen. Er wordt druk gepraat. Het huiswerk is zo moeilijk en zo veel, en niemand heeft ooit tijd om alles te leren. Zo rond mei stijgt de temperatuur in de trein nog meer. De eerste tentamens zijn geweest, en nu komen de gevreesde examens. Op veel gezichten staat de spanning te lezen, en vragen van vorige jaren worden driftig uitgewisseld. Wat ga jij straks doen, klinkt het in alle hoeken. Tja, wat doe je met een vers diploma op zak?

Tegenwoordig is het moeilijk een beroep te kiezen. Er is zo veel! Een vakantiebaantje kan je op weg helpen. Of een test om te zien waar je geschikt voor bent. Ergens op de lange lijsten met beroepen staat met kleine letters: archeoloog. Wat voor soort mensen zijn geschikt voor archeoloog? Om te beginnen moet je gek zijn. Alle archeologen zijn een beetje gek. Ze graven in andermans vuil in weer en wind. Ze juichen over grauwe scherven en oude botten, nog te min voor de soep. Maar niet alle gekken zijn archeoloog. Wie een rijke gek wil worden, moet iets anders kiezen. Er is werk genoeg, maar weinig geld en geen gouden handdrukken.

Wat je ook moet doen is er voor doorleren. Beroepsarcheoloog wordt je op een universiteit, archeologisch veldwerker kan ook op het HBO. Iedere universiteit legt de nadruk op iets anders. Welke je kiest hangt af van het soort archeologie dat je wilt doen. Zo is de Zutphense stadsarcheoloog een middeleeuwer. Voor middeleeuwse archeologie is Amsterdam het beste.
Maar wat leer je dan?
De hele Gelderse schooljeugd zit in het voorjaar voor de examens te blokken. Rijtjes stampen, stapels boeken lezen. Dat doen studenten archeologie ook. Alleen stampen die geen Franse woorden maar potten. Of pijlpunten of standbeelden. Ze moeten leren herkennen wat er uit de grond komt. Ze leren ook hoe je kunt bepalen hoe oud iets is. En hoe je de vondsten kunt gebruiken om meer te leren over de mensen van vroeger, en nog veel meer. Iedereen leert van alles een beetje. Daarna kiezen de meesten één onderdeel en gaan daar in door. Leren opgraven hoort er ook bij. ’s Zomers is het moeilijk een student archeologie te bereiken. Ze zitten allemaal ergens in Europa in een kuil met een troffel in hun hand. De bofferds zitten in Zuideuropa en wassen zich ’s avonds in de Middellandse zee. De pechvogels zitten in de polders en wassen zich niet.

Tegenwoordig duurt het hele studieprogramma vier jaar. Dat is erg krap voor archeologie. Veel studenten knopen er een paar jaar in het buitenland achteraan. Daarna is het vechten om een baantje. Sommigen gaan boeken schrijven. Anderen gaan opgraven, of bij een museum werken. Weer anderen schrijven stukjes voor een krant. Een paar worden zelfs professor. Die zijn niet verstrooid en praten geen Latijn. Een beetje vreemd zijn ze wel. Daar zijn het archeologen voor. Een voorbeeld: een archeoloog vindt liever geen goud en zilver. Daar gaat het volgende stuk over.

6. Schatgravers

Aan het einde van de regenboog staat een pot met goud. Zo’n vijfendertig jaar geleden eindigde de regenboog daar waar nu in Zutphen de Rabobank staat. Op die plek stond een oud woonhuis dat moest wijken voor de bouw van de bank. En bij het slopen kwam tevoorschijn….de pot met goud. Mocht U me niet geloven: hij staat in Zutphen in het museum.

Stel: u heeft een huis gekocht. Er zit een lapje grond bij waar u een tuin van wilt maken. Maar tegen het spitten ziet u op. Wat doet u? U vertelt hier en daar dat u in uw grond vaak kostbare munten vindt en gaat dan slapen. Als u wakker wordt is uw grond omgespit, gratis en voor niets.

Nu is uw dochter toevallig archeoloog. Ze graaft op een plek waar vroeger een dorp heeft gelegen. Na hard werken heeft ze een groot terrein schoongeschaafd. Daarop zijn sporen van huizen duidelijk in de gele ondergrond te zien. Morgen zullen de sporen worden getekend. Dan, aan het eind van de middag, vindt één van de gravers een pot. Hij tilt hem op, en er rollen gouden munten uit. Gejuich! De vondst wordt in de kroeg gevierd, en het verhaal doet de ronde. De volgende morgen staat de archeoloog bij de rand van de put, met een kater. Alles is omgespit. Alle sporen van huizen zijn weg, alle kuilen zijn leeg. Er valt niets meer te tekenen, alle gegevens zijn weg, voorgoed.

Archeologen graven, en schatgravers graven. Wat is het verschil? Dat zit hem in hun bedoelingen. Archeologen willen gegevens en schatgravers willen goud. Archeologen willen weten hoe mensen vroeger leefden, schatgravers willen een goed leventje nú. Voor beiden valt iets te zeggen. Maar jammer genoeg sluit het één het ander soms uit. Een voorbeeld: ik kom bij u op bezoek en wil weten wat u gebruikt als zondags gebaksbordje, en wat als bordje voor de kat. U vertelt mij niks, ik mag niks vragen. Toch weet ik zeker dat ik er uit kom. Het zondagse servies staat in de zitkamer in de pronkkast, het bakje voor Mies op de keukenvloer. Maar hoe weet ik wat de keuken is? Door het fornuis, en de koelkast, en het pannenrek. Had U mij alleen de twee bordjes gegeven, en had ik uw huis niet gezien, dan had ik misschien niet geweten waar Mies haar brokjes van eet, en u uw taartjes. Ik had niet eens geweten dat u een poes heeft. Zo is het met huizen van vroeger ook. Een archeoloog kan niet aan een potje zien hoe de mensen van vroeger in dat huis leefden. Ze moet precies weten waar het potje gevonden is, en wat er nog meer in de buurt lag. Daarom werken archeologen ook zo langzaam. Ze moeten alles precies inmeten en opschrijven. Een schatgraver werkt anders. Die loopt als een olifant door uw porseleinkast, op zoek naar uw sieradendoos. Het bordje van Mies schopt hij weg, want dat brengt niets op. En als uw huis nou toevallig vijfduizend jaar oud was, en u bent er niet meer om te vertellen hoe alles er uit zag vóór de schatgraver kwam? Dan komt niemand het ooit meer te weten.

Daarom zijn archeologen bang om goud te vinden. Het trekt schatgravers aan. Bovendien zouden ze het toch niet mogen houden. Alles wat een archeoloog vindt is van de staat. De staat zegt ook dat alleen archeologen mogen graven. Schatgravers die het toch doen kunnen een boete krijgen. Maar waarom zou de staat archeologie belangrijk vinden? Wat heeft ú aan archeologie? Tja….. Lees het volgende stuk!

7. Waar is dat goed voor?

Mijn ene grootmoeder was een Gorsselse. Ze heette van der Meij, een Gorsselse familie van kleine boeren en arbeiders. Waarschijnlijk kan u dat niks schelen. Maar weet u hoe uw grootmoeder heet? Mensen die geadopteerd zijn weten het soms niet. Vaak doen ze veel moeite om uit te vinden wie hun familie was. Mensen willen weten waar ze vandaan komen.

Voor volkeren geldt hetzelfde. Allemaal willen ze weten wie hun oer- oma’s en oer-opa’s waren en hoe het komt dat ze zijn wie ze zijn. Wijzelf weten waar wij vandaan komen. Wij stammen af van twee stukken drijf- hout aan het strand, Ask en Embla, levend gemaakt door Odin en zijn broers. Nietwaar? Natuurlijk niet. U weet wel beter. Wij stammen af van de woeste Batavieren, die berenvellen droegen en op boomstammen de Rijn afzakten. Of niet soms? Nu slaat u misschien kwaad op tafel en roept: “geklets!” Maar hoe weet u dat het geklets is? Dat komt door de archeologie.

Alle volkeren hebben verhalen over hun afkomst. Dat geeft houvast in moeilijke tijden. Maar wat een mens houvast geeft verschilt. Voor sommi- gen zijn dat legenden, overgeleverd van ouders op kinderen. Nederlan- ders uit de twintigste eeuw willen liever weten “hoe het echt was”. Ze houden van dingen die je kunt aanraken. Eerst zien, dan geloven! Archeologie past daar goed bij. Het werkt met tastbare dingen van steen en been. Hoe weten we dat er drieduizend jaar geleden mensen woonden bij de Oude Haaksbergse weg in Eibergen? Omdat we er de urnen met hun as hebben gevonden. Die urnen zijn net zo echt als u en ik. U kunt ze in het Museum in Zutphen bekijken.

Archeologie is onze manier om uit te vinden uit wat voor nest we komen. Uw gloednieuwe huis wordt veel interessanter als u weet dat op diezelfde plek vijfduizend jaar geleden ook mensen hun potje kookten en last hadden van ochtendhumeur. Het schept een band. Maar mensen van vroeger konden ook rare dingen doen. Sleepten heen en weer met opa’s schedel bijvoorbeeld. Gooiden bijlen in het water als offer aan iemand of iets. Daar is archeologie ook goed voor: om te laten zien dat dingen vroeger anders werden gedaan. En wie zegt dat mensen over duizend jaar niet vol onbegrip het hoofd zullen schudden, als ze zien hoe u uw doorzonhuis hebt ingericht? Ieder zijn smaak. Leve de verschillen!

Natuurlijk zijn er ook andere redenen om aan archeologie te doen. Graafarcheologen konden als kind al zo leuk in de zandbak spelen. Nu hebben ze hun eigen superzandbak. En als u nou met ze mee wilt spelen? Plompverloren de put inlopen is geen goed idee. Dat is net zoiets als pardoes over vogelnestjes heen lopen. Er breekt en kraakt van alles en iedereen scheldt u uit. Wie een archeoloog in haar put wil bezoeken moet eerst putmanieren kennen. Die komen in het volgende stuk aan bod.

8. Hoe hoort het eigenlijk?

U krijgt post: een brief op duur papier met een gouden randje. Een uitnodiging van de koningin! U duikt in bad met uw duurste badschuim, trekt uw mooiste kleren aan en gaat naar Amsterdam. Eenmaal in de koninklijke huiskamer slaan de zenuwen toe. U morst slagroom op het goeie pak van Willem Alexander, noemt Beatrix Maxima en omgekeerd, en stoot een vaas om die nog van Emma was. Als U weggaat, hoort U Willem Alexander nog zeggen: “die moesten we maar niet meer uitnodigen, moeder!”

Zo kan het gaan als U ergens een opgraving bezoekt. U ziet een zandvlakte met hier en daar een meetlint en wat vage krassen. U denkt: “Die vlek daar in de verte, die lijkt interessant”. U loopt er op af en begrijpt niet waarom alle archeologen opeens gaan schreeuwen en met geslepen troffels op U af komen. Welnu, dat doen ze omdat U intussen al één afvalkuil, twee paalsporen en drie glazen bekers hebt vertrapt. Bovendien heeft uw dochtertje opeens vier tentharingen in haar hand, ergens vandaan. Wat ging er mis?

Vaak blijft van bouwsels van vroeger bitter weinig over. Alleen verkleurin-

gen in de grond, die aangeven waar palen stonden en waar muurtjes. Die verkleuringen kunnen zo vaag zijn dat alleen ervaren archeologen ze zien. Er tussenin liggen wat scherfjes en botjes en een enkel groter ding. Verkleuringen kun je niet meenemen, alleen maar tekenen. Scherfjes zeggen weinig als je niet precies weet waar ze lagen. Archeologen schaven dus alles schoon met hun scheppen, en beginnen dan zorgvuldig te meten en te tekenen. Om te meten heb je vaste meetpunten nodig: de tentharingen die uw dochtertje heeft uitgetrokken. Om te kunnen tekenen moet alles goed zichtbaar zijn: de paalsporen en kuilen die U heeft uitgewist. Kwetsbare zaken worden even afgedekt tot ze veilig opgepakt kunnen worden: de glazen bekers die U aan scherven heeft getrapt. En U bedoelde het toch zo goed….

Hoe moet het dan?
Kom vooral kijken, dat allereerst. Zodra de vorst uit de grond is kan er her en der worden gegraven. Wie dan de krant goed bijhoudt kan er meteen bij zijn. Archeologen zijn blij met belangstelling. Zo krijgen ze tenminste de waardering die ze op hun bankrekening missen. Vraagt u maar raak! Maar wie de put in wil lopen om iets van dichtbij te zien moet net doen of die put een moeras is. Één verkeerde stap en het is mis. Vraag daarom waar U mag lopen en waar niet, en wees niet boos als U eens niet de put in mag. Ook archeologen bedoelen het goed, al hebben ze puntige troffels. Vanzelfsprekend raapt U niets in de put op en doet U uw kinde- ren handboeien om. Anders hoort U misschien achter uw rug, als U weggaat: “Die moesten we maar niet meer uitnodigen, lui!”.

U bent dus op bezoek geweest bij een opgraving en nu bent U weg van oude dingen. In gedachten verzonken gaat U in de tuin werken, want al dat gegraaf werkt inspirerend. Klong! Een deuk in uw goeie schep. Een kiezel? Of…..

9. Ik heb een steentje gevonden….

U woont in Laren en U heeft wat land. Een veldje maïs voor de beesten, een paar bunder gras. Vaak loopt U er heen, kijkt eens hoe het er voor staat. Op een keer ziet u wat platte steentjes liggen. Steentjes? Scherven! Bruin en brokkelig, met rare krasjes. Verderop liggen er nog meer. En daar, links, een grote kiezel met een vreemde glans. Maar U heeft wel wat anders te doen dan steentjes zoeken, het werk wacht. U stopt alles in uw zak en loopt door. Pas ’s avonds na het journaal denkt U er weer aan. Die grote kiezel lijkt wel een bijl….

Stel: U woont in een huis met muren van hout en klei. Zelf gebouwd met een goeie bijl en twee rechterhanden. Solide, maar je moet het bijhouden. En na een jaar of dertig is het op. De boel stort in, het hout stoken de buren op. Tijd om te verhuizen. Wat zien uw achterkleinkinderen later op die plek? Niets. Misschien veel brandnetels, struiken, jonge boompjes. Dat over-opa er woonde weten ze nog, meer niet. Ze lopen door, naar hun eigen huizen verderop. Ook van hout en klei, maar ze staan voorlopig nog.

Pas heel veel later wordt er weer gebouwd op over-opa’s plek. Nu een huis van bakstenen met een rood pannendak. Over-opa’s plek heeft ook een naam gekregen: Zutphen. Zutphen groeit en bouwt maar door, het ene huis na het andere. Diepe gaten worden gegraven voor kelders en liftschachten – want trappen lopen, dat was goed voor over-opa. En wat komt er tevoorschijn onderin zo’n gat? De bijl van over-opa, die hij al die 22 jaren kwijt was.

Misschien lag de plek van het huis van uw over-opa in Laren, of Vorden, of Almen, precies onder uw maïsakkertje. Er zijn een heleboel over-oma’s en opa’s geweest in de Achterhoek, al 11.000 jaar lang. En de meesten hadden een houten huis, kookten hun eten in bruine potten en gooiden hun troep ergens neer. Troep, potten en huizenresten raakten bedekt met grond en werden vergeten. Totdat U uw land begon te ploegen en er van alles boven kwam. Fraaie troep is het vaak niet: grauwe scherven, brokken vormeloze steen. Maar een archeoloog springt een gat in de lucht als ze troep ziet. Vooral als U precies kunt aanwijzen waar u het hebt gevonden. Daarom willen archeologen ook graag dat U hen er bij haalt als U denkt: “Zou het wat zijn?”. Als het inderdaad troep van over- opa blijkt te zijn hebt U een goede daad verricht voor De Wetenschap. Dan kunnen we meer leren over wat over-opa zoal deed. Is het geen oude maar moderne troep, dan heeft de archeoloog tenminste een kopje koffie van u gehad.

“Ho!” zegt U nu. “Ik zal daar gek zijn! Heb ik meteen mijn land vol met spittende archeologen! En m’n dahlia’s dan, en m’n maïs, en m’n mooie appelboom?” Neen, beste lezer, u hoeft niet bang te zijn voor uw appelboom. En archeologen vinden dahlia’s ook mooi, die gaan ze niet onderspitten. Wij zijn minder schadelijk dan U misschien denkt. Lees ter geruststelling het volgende stuk.

10. Help! De archeologen komen!

Misschien hebt U van de Duitse archeoloog Schliemann gehoord. Die leefde in de 19e eeuw en was eigenlijk koopman. Hij had drie dingen: geld, vrije tijd, en een mooie Griekse vrouw. Het eerste gebruikte hij om arbeiders te betalen, zo veel als hij er nodig had. Het tweede gebruikte hij om in Griekenland te graven, zo lang hij wilde. En zijn vrouw? Die gebruikte hij om de douane af te leiden, zodat hij de schatten die zij beiden vonden mee naar huis kon nemen.

Tegenwoordig is het mode onder archeologen om op Schliemann te schelden. Hij groef niet goed op, en daardoor zijn veel gegevens verloren gegaan. Wij hadden het nu veel beter gedaan. Zeggen we. Moet U onze opvolgers eens horen over honderd jaar, als ze over onze opgravingen lezen…..

Er zijn veel opvattingen over hoe je het best kunt opgraven. Er zijn nog veel meer opvattingen over wat voor vragen over vroeger interessant zijn. En de vragen die je stelt hebben invloed op hoe je graaft en wat je ziet. Die opvattingen veranderen ook nog eens met de tijd. Archeologen die een heel dorp helemaal willen opgraven zijn dan ook opscheppers. Ze zeggen eigenlijk: “Wij hoeven niets over te laten voor wie na ons komt. Want wij weten het altijd beter dan iedereen.” Een bescheiden archeoloog blijft altijd van een deel van de plek af. Voor als iemand later heel andere vragen heeft en anders wil gaan graven. Dat wil zeggen: dat zou een bescheiden archeoloog graag doen.

Maar wat doe je als op die plek een nieuwe woonwijk komt, met bouwput- ten van twee meter diep? Of je nu eerst onderzoekt of niet, alle resten van oude huizen, graven, wegen, zullen voorgoed weg zijn. Dus kun je als archeoloog daar maar beter graven zoveel je kunt. De meeste opgra- vingen tegenwoordig zijn van dat soort. Er wordt gebouwd of een weg aangelegd, en vóór het werk begint mogen de archeologen aan de slag. Daarna is alles weg. Nu wordt er erg veel gebouwd en archeologen hebben hun handen vol. Het komt voor dat ze weten dat een plek be- langrijke oude resten heeft maar dat er geen tijd is onderzoek te doen. Duizend arbeiders inhuren zoals Schliemann kon doen is er niet meer bij. Daarom blijven archeologen af van plekken die niet bedreigd worden. Bedreigde plekken zijn plekken waar door bouwen of ploegen de grond diep zal worden omgewoeld. Dus zolang u niet van plan bent een torenflat te bouwen op uw moestuin zal geen archeoloog er haar troffeltje in de grond steken, ook al zou U er honderd bijlen hebben gevonden. Wat onder de grond ligt, ligt veilig.

Ik ken iemand die een dubbelganger heeft. Alleen de haarkleur van de dubbelganger is anders. En de leeftijd. De dubbelganger is al 5700 jaar dood. Ongelooflijk? U bent de enige niet die dat denkt. Toch is het zo. Het volgende stuk gaat over koolstof, een dode dubbelganger, en veel ijs.